Ik zit in de zon, in onze achtertuin. Onze drie kipjes scharrelen lekker om me heen, nestelen zich al snel in een hoek van de tuin, vol in het zonnetje, om een zandbad te nemen. Een van onze drie poezen ligt in een ander hoekje te zonnebaden. Dit oude dametje vind onze kipjes niet interessant, in tegenstelling tot ons jongste katje die er graag eentje zou verschalken. Zij zit binnen achter het raam naar ons te kijken.
Dit weekend is het Pasen, feest van opstanding binnen de Christelijke traditie. Feest van nieuw leven bij het grote deel van onze maatschappij die niet meer kerkelijk is. Vieren dat het licht weer overwint, of je dat licht nu in Jezus ziet, of in de weer langere dagen en krachtiger wordende zon. De knopjes komen weer aan de bomen en struiken, de krokusjes bloeien en ook onze nog jonge kipjes gaan aan de leg.
Ik loop naar het hok en zie dat een van de dametjes vandaag inderdaad al weer een eitje heeft gelegd. Met die van de afgelopen week erbij, hebben we een mooi doosje vol in de koelkast staan. Een apart beschilderd eierdoosje, speciaal voor ons gemaakt door de dochter van een vriendin. Zo lief.
Wat zou ik dit weekend graag die eitjes beschilderen. Met manlief en onze kinderen samen aan tafel, een kopje thee en glaasjes limonade erbij. Maar onze kinderen bestaan niet. Ondanks onze grote wens, zit het er voor ons niet in. Dat nieuwe leven waar Pasen zo vol van is, voor ons is het er niet in de letterlijke zin. Dit soort dagen, vol zon en verse eitjes, krijgen daardoor een schaduwrandje. Zo graag had ik dat nieuwe leven in mijn buik willen voelen, zo graag hadden we samen dat nieuwe leven willen zien groeien en bloeien. Het is ons niet gegeven. En hoewel ik er steeds meer rust in krijg, komen de tranen toch boven, zo in de tuin met een vers eitje in mijn hand.
Ik leg het eitje in het mooie doosje en ga weer op mijn tuinstoel zitten. Ons oude katje voelt mijn verdriet, komt langs mijn benen strelen en springt dan op schoot. Terwijl ik haar aai en naar de drie zand badende en zichtbaar genietende kipjes kijk, besef ik dat mijn leven niet slecht is. Met de tranen nog in mijn ogen richt ik mijn gezicht naar de zon. Geen nieuw leven in ons leven in de vorm van een kindje, wel veel zegeningen. In kipjes en katjes, in lieve mensen om ons heen en in elkaar en onze liefde. Want in mijn soms donkere geest, brengen beestjes en vrienden, maar brengt vooral manlief, toch altijd weer licht.